|
 |
Chanfleury van IJsselsteijn
Chanfleury van IJsselsteijn was de
allereerste hoogleraar Dermatologie en
Venereologie van Nederland. Hij bekleedde zijn
leerstoel aan de Universiteit van Amsterdam, de
eerste en oudste vakgroep Huidziekten van
Nederland.
Jan Leonardus van IJsselsteijn
werd in 1819 geboren in Zierikzee. Hij studeerde
geneeskunde aan de Universiteit van Groningen en
behaalde zijn doctoraat geneeskunde op 21
december 1844. Hij promoveerde in hetzelfde jaar
tot doctor medicinae. (Dissertatio medica
inauguralis, de nonnullis morbis, qui se
excludere feruntur). Op 6 december 1845 behaalde
hij ook een doctoraat verloskunde (promotie op
stellingen) en op 10 december 1845 een doctoraat
heelkunde (promotie op stellingen).
In
1845 werd hij praktiserend arts. Hij vervolgde
zijn opleiding in Parijs en Brussel en
specialiseerde zich in de venereologie en
urologie. In 1851 aanvaardde Van IJsselsteijn
een functie als geneesheer in het
Gemeenteziekenhuis in Den Haag, en in 1865 werd
hij geneesheer-directeur van dit ziekenhuis. Hij
publiceerde veel over huidziekten en
geslachtsziekten en hun behandelingen.
In
1867 nam hij afscheid als geneesheer-directeur
en werd op 26 september hoogleraar in de
dermatologie en venereologie aan de Universiteit
van Amsterdam, de eerste leerstoel Dermatologie
in Nederland. Hij combineerde dit professoraat
tot 1883 met het voeren van een bloeiende
praktijk voor huidziekten. Op 1 januari 1883
stopte hij als hoogleraar (eervol ontslag op
eigen verzoek).
Van IJsselsteijn overleed
op 15 juli 1905 in Den Haag. |
In het Nieuw Nederlandsch Biografisch
Woordenboek (NNBW) is het volgende te vinden
over Van IJsselsteijn:
IJSSELSTEIJN (Jan
Leonard Chanfleury van) geb. 1819, overl. 15
Juli 1906 te 's Gravenhage. Hij studeerde te
Groningen, waar hij in 1844 promoveerde in de
geneeskunde en korten tijd daarna ook in de
heel- en verloskunde. Na langeren tijd te Parijs
de lessen van Ricord te hebben gevolgd en zich
daar en te Brussel op de hoogte te hebben
gesteld van de wijze, waarop het onderzoek der
publieke vrouwen plaats had, vestigde hij zich
in Jan. 1851 te 's Gravenhage, waar hij
gedurende 3 jaar werkzaam was als geneesheer
belast met het onderzoek der prostituées. Toen
deze dienst werd opgeheven, werd hij in Febr.
1865 benoemd tot geneesheer-directeur van het
Stedelijk gasthuis. Als zoodanig was hij slechts
korten tijd werkzaam, want op 15 Oct. 1867 werd
hem eervol ontslag verleend onder de opmerking,
dat hij deze gemeenteinrichting werkelijk tot
sieraad had verstrekt en dat hij aan de van hem
gekoesterde verwachtingen volkomen had voldaan,
zoowel door zijne uitstekende leiding, als door
de uitnemende wijze, waarop hij de administratie
van het gasthuis had gevoerd. 26 Sept. 1867 was
hij benoemd tot hoogleeraar in de geneeskunde
aan het Athenaeum Illustre te Amsterdam en 18
Nov. d.a.v. sprak hij zijn inaugureele oratie
uit: Over de speciale klinieken te Amsterdam.
Voor zijn onderwijs over de huidziekten en
venerische aandoeningen kon hij in den eersten
tijd niet beschikken over het zoo noodige
materiaal en over een lokaal voor zijne
theoretische lessen. Daar zijne particuliere
praktijk een grooten omvang nam en hij in de
waarneming daarvan door zijn gewoon professoraat
belemmerd werd, werd hij in 1881 op zijn verzoek
benoemd tot buitengewoon hoogleeraar, hetgeen
hem echter niet verhinderde op zijne colleges
verschillende onderdeelen en speciale
onderwerpen te blijven behandelen. 1 Jan. 1883
vroeg hij zijn ontslag; hij vestigde zich daarna
te Baarn, waar hij zich gedurende eenige jaren
nog bezig hield met zijne particuliere praktijk
en toen verhuisde naar 's Gravenhage om in
aangename rust zijne laatste levensjaren door te
brengen. In dien tijd benoemd tot eere-lid van
de nieuw opgerichte Vereeniging van
dermatologen, werd hij door zijne
gezondheidstoestand verhinderd de vergaderingen
bij te wonen. Hij heeft behoord tot hen, die het
Nederlandsche Weekblad voor geneeskundigen
oprichtten, omdat zij niet tevreden waren met de
toenmalige geneeskundige literatuur. Toen in
1857 dit weekblad samensmolt met het Nederl.
Tijds. v. Geneeskunde nam hij de redactie op
zich van de rubriek der ziekten van het
urogenitaal apparaat, vandaar zijne bijdragen
betreffende huidziekten, aandoeningen van het
uro-genitaalapparaat en syphilis in het Ned.
Weekbl. voor Geneeskundigen, zie Naamregister,
VI (1856) xxiii. Verder verscheen van hem: Over
diagnose en prognose der constitutioneele
syphilis in de vroege perioden, in Ned. Tijds.
v. geneesk. 1884, 209, 240, 273; Over de
therapie der constitutioneele syphilis in de
vroege perioden, Ibid. 807 en 840; De uniteit
van het virus syphiliticum, Ibid. 1885, I, 357,
371, 397; Het toezicht op de prostitutie uit een
hygiënisch oogpunt beschouwd, Ibid. 1889, I,
336. |
|

|
|
|
|
 |
Simon Thomas
|
|
|
 |
|
 |
|
|
Er is soms discussie over hoe de naam van
Chanfleury van IJsselsteijn moet worden gespeld.
In bovenstaand in memoriam wordt het gespeld met
een korte ei (IJsselstein). Ook in een recent
artikel over Chanfleury in het Nederlands
Tijdschrift voor Dermatologie en Venereologie
wordt de naam met een korte ei gespeld. Uit
officiële gemeente-akten en inschrijvingen
blijkt echter dat dit fout is, de naam hoort met
een lange ij te worden gespeld (IJsselsteijn).
-
inschrijving geboorteregister -
overlijdensakte -
inschrijving testament -
inschrijving nalatenschap
|
|
|
|
|